Carl Nielsen – geen Deen als een ander en verrassend dwarskoppig

“Muziek van een andere planeet”, zo wordt het symfonisch oeuvre van de Deense componist Carl Nielsen (1865-1931) wel eens omschreven. Beethovens Vijfde bleek op vele manieren bepalend, onder andere qua ritmische zegging en orkestrale vertaling van strijd en conflict. Niet toevallig zet ook Nielsen zijn Symfonie nr. 3, op. 27, "Sinfonia espansiva" in met een pulserend motief. Met een groots, expansief thema zoomt hij daarna zonder omwegen in op het heetst van de strijd. Een groots werk waarachter de Deense einder gloort, een partituur die in 1912 ook Europees hoge ogen gooide.   

Ten zuiden van Odense op het Deense eiland Funen bevindt zich het dorpje Nørre Lyndelse. Daar groeide Carl Nielsen op, omringd door de volksmuziek van het platteland. Hij had talent, kreeg viool- en pianoles en begon op acht- of negenjarige leeftijd te componeren. Op zijn veertiende kreeg hij werk als bugelspeler en trombonist bij een in Odense gestationeerd legerbataljon; ondertussen bleef hij vioolspelen.


Deense muzikale identiteit

De muziek die sinds de 15de eeuw aan het Deense hof en in de theaters werd uitgevoerd, was Duits en Italiaans. Er waren wel Deense componisten, maar iemand als Dietrich Buxtehude (1637-1707) vertegenwoordigde toch vooral de Noord-Duitse Barok. Tegelijkertijd kende Denemarken een rijke geschiedenis van volksverhalen en -liederen. In de 18de eeuw begonnen componisten daar oog voor te krijgen. Dat leidde tot het ‘syngespil’ (zangspel), een heus Deens muziektheatergenre. 

In die politiek roerige tijd gingen volkeren overal in Europa op zoek naar hun nationale muziek. De Italianen vonden ze in Verdi, de Polen in Chopin, de Tsjechen in Smetana; de Duitse eenwording kreeg een stem met Webers opera Der Freischütz (1821) en bij Wagner. De Denen hadden geen stercomponist maar wel Elverhøj (Elfenheuvel), een ‘syngespil’ uit 1828 van Friedrich Kuhlau, vol Scandinavische volkswijsjes. 

Tijdens de oorlogen om de Deense hertogdommen Sleeswijk-¬Holstein – en vooral na de grote nederlaag tegen Duitsland in 1864 – laaide het nationalisme in Denemarken op. Muziek die in de geest van de romantiek geïnspireerd was door Noorse sagen en lokale volksverhalen werd favoriet, evenals de als ‘Noords’ ervaren klank van eenvoudige, volksmuziekachtige melodieën met een rustige ritmiek, en donker georkestreerde mineurpassages. 


Symfonie nr. 3, "Sinfonia espansiva"

In 1889 kwam Nielsen, vers van het conservatorium, in dienst van het Deens Koninklijk Orkest. Dat kwam goed van pas voor zijn carrière als componist. Hij ontwikkelde een dwarskoppige stijl vol urgente ritmes en tonale dwaalwegen, die in eigen land niet onmiddellijk in de smaak viel. Het zou duren tot de premières in 1912 van zijn zangerige Derde symfonie en het virtuoze Vioolconcerto, op. 33, voor publiek en critici hem in de armen sloten.

Het symfonische oeuvre van Nielsen bevat weinig typisch Deense elementen. Het is doorgaans energiek, sterk ritmisch, harmonisch rusteloos. Noordse volksverhalen en melodieën ontbreken. Heel soms roept een partituur ruimtelijke en pastorale Deense landschappen op, met grote contrasten tussen licht en donker, zoals het tweede deel van de Derde symfonie (1912). Met nationalisme had dat volgens Nielsen echter niets te maken. 

De Symfonie nr. 3, op. 27, "Sinfonia espansiva" kenmerkt zich door structurele helderheid en aandacht voor een beknopte vierledige structuur à la Haydn. De partituur zet in (Allegro espansivo) met een pulserend versnellend motief; met een groots, expansief thema zoomt Nielsen daarna zonder omwegen in op het heetst van de strijd. Toch tempert hij net als Jean Sibelius in zijn symfonieën de romantische pathos en heroïek. Na de expansieve drang van het eerste deel maakt Nielsen plaats voor een pastorale (Andante pastorale): idyllische melodieën maar mét een aantal passionele uithalen. Naar het einde van de beweging toe verweven twee woordeloze vocalises (sopraan- en baritonsolo) zich met het orkestraal palet. Een vredevolle, paradijselijke stemming van de natuur voor de zondeval. In het aansluitende intermezzo (Allegretto un poco) valt nog maar eens op hoe graag Nielsen de houtblazers solistisch inzet. Afsluiten doet deze symfonie met een hymnisch thema als bevrijdende finale (Finale. Allegro). Van de schaduwen en wanhoop die Nielsens latere symfonieën zouden kenmerken, is hier geen sprake. De première op 28 februari 1912 werd – samen met zijn Vioolconcerto, op. 33 – een succes. Het tweedelige concerto riep herinneringen op aan het barokke concerto grosso, waarmee het zich onderscheidde van Jean Sibelius’ in die tijd erg populaire Vioolconcerto, op. 74 (driedelig, met een veel prominentere rol voor het orkest). 

De Vierde symfonie, “De onuitwisbare” uit 1916 was nog succesvoller. Deze keer hoorde het publiek geen spoor meer van de milde Noordse romantiek van Gade, Grieg en andere Scandinavische componisten. Tegen de achtergrond van de Eerste Wereldoorlog schreef Nielsen met dit werk een krachtig universeel pleidooi voor menselijkheid, met als dramatisch hoogtepunt het duel tussen twee paukenisten.


Nationaal symbool tegen wil en dank

In zijn symfonische muziek volgde Nielsen een persoonlijk parcours ver verwijderd van de folklore. Dat hij desondanks nog altijd geldt als een nationaal symbool, en zijn muziek als typisch Deens, is o.a. het resultaat van de 19de-eeuwse retoriek die tot lang na de Tweede Wereldoorlog bleef bepalen hoe componisten werden gezien. De zo persoonlijke stijl van Nielsen is juist de muziek van Denemarken geworden omdat ze door jongere componisten werd overgenomen. Omdat zijn composities een belangrijke impact hadden op veel Scandinavische componisten in de eerste helft van de 20ste eeuw, werd zijn symfonische stijl en klank geassocieerd met Scandinavië; de Noordse eigenschappen van zijn muziek zijn deels een latere toeschrijving of constructie. Zo maakte hij school, tegen wil en dank.

 

Door Johan Van Acker

 

Info & tickets voor concert 24 november