Sibelius: unieke harmonieën en fenomenale orkestkleuren

De Vijfde symfonie (1919) van Jean Sibelius (1865-1957) ademt een zeldzame natuurkracht. De partituur wekt het weidse Finse landschap, inclusief snaterende zwanen, op een intense manier tot leven. “Het is alsof God stukjes van een mozaïek van de rand van de hemel naar beneden gooit”, zo schreef de componist in zijn dagboek, “en mij vraagt om uit te zoeken wat het patroon is.” 

“Finland is nu een natie tussen naties”, zo stelde de Russische tsaar Alexander in 1809. Hij had het gebied op Zweden veroverd, en bouwde het daarna uit tot een grootvorstendom met een autonoom bestuur, een eigen rechtssysteem, een zelfstandige staatsadministratie én een eigen munt. Toch was het geen vrije natie. De Finse overheid moest verantwoording afleggen aan het Russische bestuur; bovendien waren de culturele restanten van de eeuwenlange Zweedse overheersing nog alomtegenwoordig, aan het begin van de twintigste eeuw nog gevolgd door een golf van russificatie. Kortom: Finland als een door de Zweedse cultuur gedomineerde Russische provincie. Na de Russische nederlaag in de Eerste Wereldoorlog brak de Februarirevolutie uit, waarna Finland zich op 6 december 1917 eenzijdig onafhankelijk verklaarde; de onafhankelijkheid werd door Rusland erkend op 4 januari 1918. Tegen die historische gebeurtenissen werkte Jean Sibelius zich op tot de poeta laureatus van het hoge noorden. 

Wereldomvattend vs vormelijke strengheid

In 1907 bracht de Oostenrijkse componist Gustav Mahler een bezoek aan Finland. Tijdens een theevisite reflecteerde hij met Sibelius over de aard van het symfonische genre. Mahler zag de symfonie als de wereld, allesomvattend dus. Sibelius had heel andere plannen met het genre, vertrekkend vanuit een kader dat de stijl en de strengheid van de vorm respecteerde, én vanuit de diepere logica die een innerlijke relatie tussen alle motieven tot stand bracht. Een visie die haar radicale moderniteit de voorbije decennia behoedzaam heeft prijsgegeven. Sibelius schreef in totaal zeven symfonieën. Het zijn niet-programmatische werken, met een onmiskenbare eigen signatuur. Naast het rapsodische opzet en de haast epische grandeur, valt de mozaïekachtige versplintering op, de schijnbaar lukrake aaneenschakeling van motiefjes en thema’s wars van muzikale bruggetjes. Ook de vertellende toon van melodieën die rondom één enkele noot kronkelen, de enigmatisch stotterende ritmiek en de abrupte gemoedswisselingen vallen op. Het zijn allemaal karakteristieken die met enige verbeeldingskracht kunnen teruggevonden worden in de Finse volksmuziek. Met de woorden van Sibelius: “Mijn symfonieën bevatten muziek zonder achtergrond of nationaal denken. Ik ben geen literair musicus. Bij mij begint de muziek waar het woord eindigt”. Het zijn vooral geslaagde vindingen van de maestro zelf die uit de symfonische taal van Bruckner, Strauss en Mahler elementen putte die hem het meest aanspraken. 

Tussen mystiek en schreeuw

In 1915 was Sibelius uitgegroeid tot een gevestigd componist wiens 50ste verjaardag in Finland werd uitgeroepen tot een nationale feestdag. Toch twijfelde hij aan zichzelf. Moest hij, rekening houdend met de recente modernistische verwezenlijkingen van Stravinsky, de Franse impressionisten en Schönberg, zijn compositiestijl radicaal omgooien of zat er nog toekomst in zijn hoogromantische klankesthetica? Had hij nog iets te vertellen op het moment dat Schönberg in Wenen knutselde aan de gelijkschakeling van alle twaalf tonen, en Stravinsky Parijs muzikaal overdonderde met zijn ritmisch robuuste Le sacre du printemps? In de Vijfde symfonie koos Sibelius er voor om trouw te blijven aan zichzelf. Na de première op 8 december 1915 in Helsinki ging hij voor een grondige herwerking. De derde en laatste versie van deze symfonie (1919) is een driedelig werk. Een hoornsignaal aan het begin van ieder deel bepaalt een akkoord dat de basis vormt van het melodische materiaal. Unieke harmonieën en fenomenale orkestkleuren kenmerken de zich organisch ontwikkelende eerste beweging die na enkele donkere passages triomfantelijk wordt afgesloten met een scherzoachtig einddeel. Daarna komt een warmhartige, lieflijke tweede beweging: een reeks variaties op een thema dat de fluit introduceert. De derde en laatste beweging brengt een synthese van eerder materiaal, gesteund door een meesterlijke behandeling van het orkest. De gedempte strijkers hebben bijvoorbeeld forte en fortissimo passages te spelen, resulterend in een bijzondere klankkleur. Inspiratie vond Sibelius onder andere in 16 zwanen die hij gracieus over een meer nabij zijn huis had zien vliegen. “Wat een schoonheid!”, zo schreef hij, “De mystiek van de natuur en de smart van het leven! Niets ter wereld, niet in de kunst, niet in de literatuur, ook niet in de muziek, heeft zo’n sterke uitwerking op mij.” Een overweldigende ervaring, die hij vatte in de pendelende en gradueel aanzwellende hoornmelodie. Niet minder sprekend is het slot, bestaande uit zes door onregelmatige pauzes onderbroken slotakkoorden die de dirigent elk afzonderlijk op theatrale wijze kan laten losbarsten. Zes monolithische schreeuwen?

Voorbij het Fins nationalisme

Sibelius was niet gelukkig dat zijn muziek uitsluitend met het Fins nationalisme werd vereenzelvigd. Natuurlijk waren veel van zijn jeugdwerken – Kullervo, Finlandia, En Saga, Lemminkäinensuite, Pohjola’s dochter – schatplichtig aan het nationale epos Kalevala. De unieke muziekstijl die hij in die vroege werken aanwendde, ontwikkelde hij later verder in niet-programmatische composities zoals zijn symfonieën. Het wekte de indruk dat alles wat Sibelius schreef karakteristiek Fins zou zijn. Niets was minder waar! Hier was geen verdwaalde romanticus aan het werk, maar wel iemand die een unieke stilistiek wist uit te werken die perfect zonder folkloristische muziekcitaten functioneerde. Zonder compromissen te sluiten, creëerde Sibelius een persoonlijke schriftuur die het klankbord werd van de toekomstige Finse muziek. Die creatieve zelfontplooiing doet Sibelius aanspraak maken op een belangrijke plaats binnen de vroegmoderne muziekgeschiedenis. 

door Johan Van Acker