Sopraan Christiane Karg emotioneert met Strauss’ Vier letzte Lieder, waarna Mahlers Zevende symfonie een reis maakt van nacht naar ochtendgloren.
De Vier letzte Lieder van Richard Strauss vormen een beklijvende uiteenzetting met de thema’s afscheid en dood. De 84-jarige componist schreef deze liederen in 1948 in Zwitserland, net na de Tweede Wereldoorlog – die heel Europa in puin had gelegd – en in het bewustzijn van zijn eigen aanstaande levenseinde. Drie teksten van Herman Hesse worden gevolgd door Im Abendrot, een gedicht van Joseph von Eichendorff, misschien wel de beroemdste Duitse romantische dichter. Strauss citeert in dit allerlaatste lied betekenisvol niet alleen zijn eigen orkestwerk Tod und Verklärung, maar ook het begin van Brahms’ Ein deutsches Requiem. Prachtige sopraanlijnen worden ondersteund door rijke orkestraties waarin de hoorn – een referentie naar Strauss’ vader die hoornist was – een belangrijke rol speelt.
Waar Richard Strauss zichzelf en de wereld met kalmte en aanvaarding langzaam voelde wegdeemsteren, daar maakt Gustav Mahler in zijn Zevende symfonie de omgekeerde reis: doorheen de duistere nacht naar het ochtendgloren en het van leven bruisende licht. In de zomer van 1904 componeerde Mahler een tweede en een vierde beweging die hij respectievelijk Nachtmusik I en Nachtmusik II noemde. Daarbij zweefde hem het beeld van een door de nacht rondzwervende muzikant voor ogen. Opvallend is de bijna kamermuzikale bezetting van Nachtmusik II met onder andere gitaar, harp, mandoline, solohoorn en soloviool. De intieme serenade-atmosfeer roept een met geheimen gevulde nacht op, volgens romantici als Joseph von Eichendorff het meest vruchtbare moment voor de kunsten. In de vijfde en laatste beweging van zijn Zevende symfonie haalt Mahler alles uit de kast om het ochtendlicht te begroeten. Apotheose wordt op apotheose gestapeld en het jubelende slotdeel ontaardt algauw in een “sich zu Tode feiern”.
Gerealiseerd met steun van de Belgische taxshelter via Casa Kafka Pictures.