Op vrijdag 4 oktober voert het Belgian National Orchestra onder leiding van de Britse dirigent Alpesh Chauhan naast Griegs Pianoconcerto (met Andrei Korobeinikov als solist) ook werk op van de Italiaanse componist Ottorino Respighi. Een portret van deze geraffineerde orkestschilder, die zich liet inspireren door de fonteinen en pijnbomen van de eeuwige stad Rome.
Ottorino Respighi (1879-1936) groeit op in de Italiaanse stad Bologna. Na studies viool, altviool en compositie aan het Liceo Musicale wenkt het buitenland. Net als vele anderen van de Generazione dell'Ottanta – de rond de jaren 1880 geboren muzikanten – wil ook Respighi letterlijk en figuurlijk grenzen oversteken. Rond 1900 krijgt hij tijdens het seizoen van de Italiaanse opera in het Russische Sint-Petersburg een aanstelling als violist in het befaamde orkest van het Keizerlijk Theater. Een buitenkans, zeker omdat hij zijn opdracht daar kan combineren met lessen orkestratie bij Nikolaj Rimski-Korsakov. Na een tussenstop in 1902 in Berlijn bij violist en componist Max Bruch, vervoegt Respighi tussen 1903-1908 als altviolist het Quintetto Mugellini in Bologna. Daarna (1908 -1909) trekt hij voor een tweede keer naar Berlijn. Samen met invloeden uit het Frans impressionisme en geïnspireerd door de orkestbehandeling van componisten als Richard Strauss komt Respighi tot een geheel eigen muzikaal palet.
Met behulp van geraffineerde orkestkleuren wekt Respighi in zijn beroemde Romeinse trilogie de landelijke sfeer tot leven die de Italiaanse hoofdstad ooit uitstraalde. In Fontane di Roma (Fonteinen van Rome, 1914-1916) en Pini di Roma (Pijnbomen van Rome, 1923), twee symfonische gedichten uit die trilogie, komt die charme tot uiting in een compositie die romantiek, impressionisme en neoclassicisme combineert.
In Fontane di Roma laat Respighi zich inspireren door vier Romeinse fonteinen en hun klaterende water vol weerspiegelingen op vier verschillende momenten van de dag.
De partituur opent bij het ochtendgloren (all’alba) bij La fontana di Valle Giulia (De fontein in de Julia-vallei). Onder een pastorale stemming ontwaakt het orkest met murmelende strijkersfiguren, terwijl in de verte het vee te horen is dat naar buiten gedreven wordt. De orkestratie is helder en vloeiend, met een ereplaats voor hoge houtblazers (fluiten, piccolo, hobo) en strijkers. Harpen, celesta en triangel roepen geleidelijk de sprankeling van licht op water op. Boven deze vluchtige indrukken verschijnen en verdwijnen kronkelige houtblazersmelodieën. De dageraad breekt aan.
De muzikale focus verschuift naar La Fontana del Tritone (De fontein van Triton) onder de gestage klim van de ochtendzon (al mattino). Triton, de zoon van Poseidon en Amphitrite (god en godin van de zee), blaast met volle kracht water uit een kinkhoorn. Ook dit tweede tableau is sterk geïnspireerd door de synesthetische principes – één toonaard, één kleur – van Rimski-Korsakov. De heldere lijn van het eerste luik maakt plaats voor uitbundigheid, onderstreept door de capriolen van de strijkers in het hoge register. Naarmate het tempo toeneemt, duiken sterke dissonanten op. Vanuit de dichtere orkestratie treden de trompetten met spottende interventies op de voorgrond.
Badend in het middaglicht (al meriggio) trekt vervolgens de indrukwekkende La fontana di Trevi (De Trevi-fontein) alle aandacht naar zich toe. De grandeur staat symbool voor de feestelijke vereniging van zon en water, versterkt door bevrijdende bekkenslagen. De majestueuze opbouw, beginnend met de triller die het vorige tafereel afsloot, culmineert in een triomfantelijk akkoord. Het orkest op één enkel akkoord vastpinnend, weet Respighi de stroom van de tijd even tegen te houden. Dan verdwijnt langzaam de muziek en vervaagt het daglicht.
Het slot bij La fontana di Villa Medici (De fontein van de Villa Medici) roept bij het ondergaan van de zon (al tramonto) een bucolisch landschap op. In de verte is vogelzang te horen, en de klok van een nabijgelegen kerk. Op de achtergrond creëert Respighi harmonieën met instrumenten die hij ook bij het begin aanwendde: houtblazers en strijkers, zachtjes begeleid door hoorns en harpen. Het zijn ongetwijfeld de meest impressionistische passages van Fontane di Roma, met een paar akkoorden die nadrukkelijk doen denken aan Debussy. In een klimaat van grote rust deemstert de muziek weg.
Pini di Roma (1923) is gewijd aan de Zwitserse den, de iconische pijnboom zo kenmerkend voor Rome. In deze suite passeren vier Romeinse landschappen de revue met door Respighi verbeelde taferelen.
I pini di Villa Borghese (De pijnbomen van de Villa Borghese) roept de speelse vitaliteit van kinderen op, van rondedansen tot soldaatje spelen. Heldere en explosieve tonen verklanken hun schrille kreten. Geleidelijk aan doen koperkleurige, dissonante klanken herhaaldelijk hun intrede en luiden het einde van het spel in.
Met Pini presso una catacomba (Pijnbomen bij een catacombe) slaat de sfeer om. Dennen werpen lange schaduwen op de ingang van een catacombe. Een begrafenisthema, overgenomen uit het Kyrie van de dodenmis (Requiem), stijgt langzaam op. Het geheel evolueert tot een plechtige hymne om vervolgens op mysterieuze wijze te verdwijnen.
De silhouetten van I pini del Gianicolo (De pijnbomen van Janiculusheuvel) doemen op in de nacht. Een nachtegaal zingt. Een korte cadens in de piano gaat een lange klarinetmelodie vooraf, snel gevolgd door de fluit en de strijkers. De muziek roept de langzame en majestueuze komst van het maanlicht op, geleidelijk bekroond door de klokken en het parelmoerachtige spel van de piano. De laatste stilte heeft nog een verrassing in petto. Tegen een achtergrond van volledig onwerkelijke strijkers introduceert een opname het lied van een nachtegaal die dartelt in de nieuwgevonden rust.
In I pini della Via Appia (De pijnbomen van de Via Appia) doemt uit de ochtendnevels een Romeinse consul met zijn legioenen op. De althobo verklankt de in hun midden klagende gevangenen. Hun geklaag wordt overstemd door een langzaam oprukkende instrumentenmassa. Hierin is een prominente rol weggelegd voor de koperblazers die refereren aan de antieke Romeinse krijgstrompetten, schallend in de glans van de opkomende zon.